Eline blogt: Change will come

anniekeline

‘We zijn net bij de dokter geweest, Anniek wordt opgenomen’. Ik reageer nuchter als mijn ouders het woensdagochtend vertellen, maar toch voel ik me de hele dag vreemd. Ik kan me die middag niet concentreren op mijn werk en krijg geen hap door mijn keel. Dat Anniek verzwakt is weten we. Haar gewicht is veel te laag en ze kan zich nauwelijks lichamelijk inspannen. Om aan te sterken krijgt ze, naast haar gewone eten, bijvoeding via een sonde. Ik had goede hoop toen ik hoorde dat Anniek sondevoeding kreeg. Nu gaat ze écht aansterken, dacht ik. Anniek had zelf sondevoeding gevonden die ze vertrouwde en ging er echt voor. Toen de sonde erin zat, viel dit toch even tegen. Want hoe was je je gezicht met een neussonde? En waarom blijft je bril niet zitten? Anniek moest even kwijt dat dit echt niet leuk was. Ze zei er bij dat ze eigenlijk niet wilde ‘zeiken’, maar ze voelde zich lelijk. De sonde deed pijn en het was irritant. Zo, dat was eruit. De dagen daarna ging Anniek er weer voor de volle 100% voor. Ze leerde hoe ze de sonde moest gebruiken en kon al snel veel zelf.

Helaas sterkte ze, ondanks de sonde, niet aan. Dat was raar, waarom pikte haar lichaam dit niet op? Na gesprekken met de huisarts en een specialist, werd besloten Anniek op te nemen. Ze wilden kijken hoe het kon dat Anniek niet aansterkte. De reis naar Amerika komt steeds dichterbij en die reis vergt nogal wat lichamelijke inspanning. Die woensdag ga ik na mijn werk meteen naar Anniek in het ziekenhuis. Wat voelt dat rot. Het lijkt wel of ik meer dan eens besef hoe ziek mijn zusje is. Als ik de deur van haar kamer open doe (gelukkig heeft ze een eigen kamer), zie ik een klein hoofdje boven de deken uitsteken. Het is donker en stil in de kamer. Anniek lijkt zich, voor haar doen, redelijk te voelen. Later blijkt dit vooral wilskracht en adrenaline. Ze heeft gesprekken met artsen gehad en houdt zich groot. Ik merk dat ik toch een soort van opluchting voel. Misschien gaan ze nu iets vinden en kunnen ze Anniek helpen aansterken. De dagen daarna merk ik dat ik iets te optimistisch was.

Anniek voelt zich rot in het ziekenhuis en mist haar vertrouwde omgeving. Maar, zoals Anniek zelf zegt, ‘het is zoals het is’. Anniek doet wat moet en slaat zich daar doorheen. Al snel is de koelkast op haar afdeling gevuld met haar eigen eten en drinken. Ze probeert er het beste van te maken, al zijn er soms artsen die niet lijken te snappen hoe zwak ze is. Ik ondervind dit zelf ook en ik word me juist in het ziekenhuis extra bewust van hoe ziek Anniek is. Als ik bij Anniek ben, ben ik rustig. Ik praat zacht en vertel en vraag niet teveel. Ik zie dat Anniek interesse probeert te tonen en mij van alles wil vragen, maar het lukt haar niet altijd. Dat geeft niet, ik blijf even bij haar en we ‘zijn’ gewoon even. Anniek kan niet goed tegen drukte. De zusters en gastvrouwen in het ziekenhuis weten dit natuurlijk niet. Met een vrolijke (goh, wat klinkt ‘normaal’ praten dan ineens hard) goedemiddag wordt Anniek begroet. De deur zwaait wagenwijd open en ze vragen wat ze willen vragen. ‘Wil je thee? Wil je iets te eten? Kan ik iets voor je doen? Wat is het hier donker’. Ik zie Anniek haar best doen om te reageren op alle vragen, maar ik zie ook hoeveel moeite haar dit kost.

Na negen dagen mag Anniek naar huis, ook omdat ze dit zelf heel graag wil. Er komt weinig nieuws uit de onderzoeken en Anniek heeft veel last van alle druktes in het ziekenhuis. Eenmaal thuis merkt ze wat voor een impact dit op haar heeft gehad. Thuis ‘moet’ ze een paar keer de trap op en af, omdat haar slaapkamer boven is. In het ziekhuis heeft ze geen fysieke inspanning gehad en dit merkt ze aan alles. Ik voel een steek in mijn buik. Hoe lang gaat dit nog duren? Hoeveel slechter kan het nog gaan? Ik denk al een hele tijd dat het niet slechter kan. Toch gaat Anniek telkens achteruit. De laatste paar dagen lukt het haar niet om een gesprekje te hebben als ik er ben. Als ik ’s avonds Ronnie zie, geeft hij me een envelop. Er zit een foto in van Anniek en mij. Op de achterkant staat dat ze het lastig vindt dat we geen ‘normaal’ gesprek kunnen voeren. ‘Ik mis jou, onze gesprekken en uitjes. Er komt een tijd dat we weer lekker kunnen lachen en bijkletsen. ‘Change will come’. En daar houd ik me ook aan vast, lieve zus. We hebben heel wat in te halen, maar ook tot die tijd zal ik er altijd voor je zijn.